Gepubliceerd op 02/11/2012
Na de inwerkingtreding van de Wet op de Continuïteit Ondernemingen (31 januari 2009) bestond er onzekerheid omtrent de draagwijdte en de interpretatie van diverse bepalingen in deze wet.
Zo was er onder meer een onzekerheid aangaande de grenzen van artikel 49 WCO:
Het plan vermeldt de voorgestelde betalingstermijnen en de verminderingen op de schuldvorderingen in de opschorting, in kapitaal en intresten. Het kan in de omzetting van schuldvorderingen in aandelen voorzien, alsook in een gedifferentieerde regeling voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen, onder meer op grond van de omvang of van de aard ervan. Het plan kan eveneens in een maatregel voorzien voor de verzaking aan de interesten of de herschikking van de betaling ervan, alsook in de prioritaire aanrekening van de bedragen die zijn gerealiseerd op de hoofdsom van de schuldvordering.
Het plan kan ook de gevolgen evalueren die de goedkeuring van het plan zou meebrengen voor de betrokken schuldeisers.
Artikel 49 WCO wordt enkel toegepast in het kader van reorganisatieprocedure met het oog op het bekomen van een collectief akkoord.
Bij een reorganisatieprocedure met het oog op een “collectief akkoord” vraagt de onderneming in moeilijkheden aan de rechtbank om een periode van rust en bescherming tegen haar schuldeisers (gemiddeld 4 tot 6 maanden) waarna een reorganisatieplan wordt neergelegd.
Dit plan omvat de maatregelen om de rendabiliteit van de onderneming te herstellen alsook diverse maatregelen ten aanzien van de schuldeisers.
Deze maatregelen ten aanzien van de schuldeisers omvatten steevast een vermindering van de uitstaande schulden met een bepaald percentage alsook wordt door de onderneming in moeilijkheden meestal om een kwijtschelding van de intresten en schadebedingen gevraagd.
De eerste commentaren op de Wet Continuïteit Ondernemingen (WCO) gingen uit van quasi oneindige mogelijkheden tot differentiatie tussen de schuldeisers zolang de vereisten dubbele meerderheid op het moment van stemming werd gehaald.
Het Hof van Beroep te Antwerpen deed hier voor de eerste maal een uitspraak over in haar arrest van 30 juni 2011 waarbij zij besloot dat een differentiatie mogelijk was maar dit niet mocht leiden tot een discriminatie van één welbepaalde schuldeiser (in casu de directe belastingen).
De directe belastingen werd immers als enige schuldeiser een kwijtschelding opgelegd van 90 % daar waar de overige schuldeisers gemiddeld slechts 30 procent dienden kwijt te schelden.
Hoewel de dubbele meerderheid werd gehaald door de concordant (schuldenaar) bij de stemming over het reorganisatieplan en de rechtbank van koophandel te Antwerpen de geldigheid van het reorganisatieplan bevestigde, besloot het Hof van Beroep te Antwerpen toch tot een intrekking van het reorganisatieplan en dit wegens een schending van de openbare orde en meer specifiek het grondwettelijk non-discriminatie beginsel (artikel 55 WCO).
Het Hof van Beroep te Antwerpen diende zich recentelijk opnieuw te buigen over een differentiatie tussen schuldeisers in een reorganisatieplan.
Ditmaal had de rechtbank van koophandel te Antwerpen(eerste aanleg) – wellicht in navolging van het hierboven vermelde arrest – besloten dat de door de concordant doorgevoerde differentiatie een schending uitmaakte van de openbare orde en het non-discriminatiebeginsel.
De categorieën van de concordant waren in concreto als volgt ingedeeld:
- De schuldeisers van 0 EUR tot 3000 EUR worden herleid tot 80 % van de hoofdsom en zullen worden terugbetaald in 24 maandelijkse schijven met aanvang 1 maand na het sluiten van de reorganisatieprocedure;
- De schuldeisers van 3001 EUR tot 6000 EUR worden herleid tot 60 % van de hoofdsom en zullen worden terugbetaald in 48 gelijke maandelijkse schijven met aanvang 1 maand na het sluiten van de reorganisatieprocedure;
- De schuldeisers van 6001 EUR tot 12.000 EUR worden herleid tot 50 % van de hoofdsom en zullen worden terugbetaald in 60 maandelijkse schijven met aanvang 1 maand na het sluiten van de reorganisatieprocedure;
- De schuldeisers van 12.001 (tot hoger) worden herleid tot 40 % van de hoofdsom en zullen worden terugbetaald in 60 maandelijkse schijven met aanvang 1 maand na het sluiten van de reorganisatieprocedure;
In deze laatste categorie zaten 4 schuldeisers: een belangrijke leverancier, de RSZ en de twee voormalige zaakvoerders met een rekening courant vordering op de vennootschap.
Hoewel de 2 zaakvoerders effectief geld ter beschikking hadden gesteld van de vennootschap, en dit onder meer met het oog op de betaling van de lonen van de arbeiders, besloot de eerste rechter om deze schuldvorderingen te negeren.
Het gevolg hiervan was dat er slechts 2 schuldeisers overbleven in de laatste categorie.
Een navolgend besluit van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen was dat deze onderscheiden behandeling een discriminatie uitmaakte en het reorganisatieplan dus niet kon worden gehomologeerd wegens schending van de openbare orde (artikel 55 WCO).
Het Hof van Beroep veegde deze argumenten van tafel en trad de schuldenaar bij in zijn overwegingen dat de grootste schuldeisers moeten instaan voor de grootste kwijtschelding van de schuld en dit met het oog op het verder bestaan van de vennootschap/onderneming.
Ook de schuldvorderingen van de voormalige zaakvoerders werden aanvaard en als waarachtig beschouwd.
Niettegenstaande de RSZ dus diende in te staan voor meer dan de helft van de kwijtschelding van de schulden in het kader van het reorganisatieplan maakte één en ander geen schending uit van de openbare orde noch van het non discriminatiebeginsel.
Eén en ander biedt gunstige vooruitzichten voor ondernemingen die een rendabele kernactiviteit hebben maar door omstandigheden te kampen hebben gekregen met financiële tegenslagen.
Meer info?
Indien u hieromtrent meer vragen zou hebben, aarzel dan niet om contact op te nemen met Talo Advocaten.